FHI 65 jaar: Het belang van de geschiedenis voor de toekomst

Op 6 april 2021 is FHI 65 jaar geworden. In dit wat langere artikel volgt een bloemlezing uit de formele documenten uit het tijdsgewricht rondom de oprichting. Het doel van deze opsomming is een beeld te schetsen van de geschiedenis, de wortelen van het huidige FHI, om zo uiteindelijk het belang van onze samenwerking voor de toekomst aan te geven.

Door: Paul Petersen

Ontwikkelingen in 1953 rond het deelnemen aan tentoonstellingen, beurzen e.d. waren een doorn in het oog van diverse bedrijven. Op 13 November 1953 schreef de heer W.J. de Koning vanuit zijn privéadres in Utrecht het volgende:

‘Aan Heeren Fabrikanten en Handelaren op het gebied van Laboratoria-apparatuur. Het aantal tentoonstellingen, waarvoor onze ondernemingen worden uitgenodigd tot deelname, is te groot geworden. Door verschillende oorzaken is het rendement van deelname aan tentoonstellingen niet in overeenstemming met de hoge kosten, die er aan verbonden zijn. Bij vele “bijzondere” tentoonstellingen laat de organisatie van het bezoek, het rooster van vergaderingen e.d. dikwijls veel te wensen over, bij andere weer is de frequentie te groot.

Nu voor het najaar 1954 weer verschillende plannen van de Jaarbeurs (Medische Afdeling, Vochema) aan de orde zijn, hebben enkele betrokkenen over deze aangelegenheid onderling overlegd en contact gezocht met bestuursleden van de Algemene Laboratoria Commissie, de Ver. van Instrumentenfabrikanten en enkele deelnemers aan Jaarbeurs en Vochema, die niet aan een organisatie zijn verbonden.

Ten einde de wensen en behoeften van alle hierbij betrokken firma’s beter te leren kennen en met de bedoeling de mogelijkheid te onderzoeken of wij in deze aangelegenheid niet collectief één lijn kunnen trekken, is besloten tot het houden van een

VERGADERING OP MAANDAG 30 NOVEMBER 1953 TE 10.30 UUR

In Hotel Noord-Brabant, Vredenburg 3, te Utrecht.’


In de notulen van die vergadering (op 30 november 1953) wordt de Heer de Koning geciteerd:

‘De Heer Wirtz zegt, dat de Heer de Koning heeft bereikt, dat mensen niet meer op oncommerciële gronden tegen elkaar worden uitgespeeld.

De Heer de Koning zegt, dat dit het doel is.

Hij vraagt dan, of men er voor voelt een clubje te stichten, waarvan iedereen lid is. Contributie bijv. f. 5,– per jaar. Hoofddoel is: een keer lekker eten per jaar (hilariteit).

Nu het benoemen van de commissie. Spreker vindt de Heer Beun de aangewezen man om het voorzitterschap te bekleden.

De Heer Beun gaat hiermee accoord en stelt voor, dat de Heer de Koning een functie neemt, omdat hij in de Adviescommissie van de Jaarbeurs zit..

De Heer de Koning vraagt de Heer Oranje. Accoord.

Dr Van Drunen accepteert eveneens.’

In een brief van De Secretaris op 7 januari 1955 blijken de plannen niet te zijn gelukt:

‘Op de vergadering van 30 November 1953 in Hotel Noord Brabant te Utrecht, hebben wij ons verenigd in een club om te trachten te komen tot één grote tentoonstelling per jaar van onze artikelen.

Zoals U weet is dit in het afgelopen jaar niet geheel mogen gelukken en hebben wij zowel de Jaarbeurs als de Vochema gehad. Ook in de toekomst kan eenzelfde situatie worden verwacht.’

Eerste editie Het Instrument in de RAI
Eerste editie Het Instrument in de RAI

Toch maar weer een keer vergaderen.Dit is het begin uit de notulen van 18 januari 1955:

‘De Voorzitter begint met een resumé te geven van de vergadering gehouden op Maandag 30 November 1953 in hotel Noord Brabant te Utrecht, waarbij men voor het eerst bij elkaar was gekomen om gemeenschappelijk overleg te plegen over deelname aan en beperking van tentoonstellingen, dit laatste speciaal wat betreft congressen e.d.

Op deze vergadering was tevens afgesproken om te trachten te komen tot ’n één-jaarlijkse manifestatie van de combinatie van de Medische Afdeling, Laboratoriumgroep en de Vochema in Jaarbeurs-verband.’

Verderop in de notulen is de basis van het huidige FHI beschreven:

‘De Heer Oranje antwoordt hierop, dat wij moeten trachten onze eigen propaganda zelf te gaan uitwerken en de bedrijfstechnische apparatuur als kern moeten gaan zien. Hij nijgt dus meer in de richting van de Vakbeurs.

Mr Schuit deelt mede, dat er momenteel een tendens is van de Vakbeurzen om terug te keren in het Beursverband.

De heer Oranje zegt zich voor te stellen, als kern de Instrumentenbranche met daar om heen de Medische groep e.a.

De Voorzitter meent, dat de Laboratoriumgroep niet attractief genoeg zou zijn. De Heer v. Drunen zegt hierop, dat de Vochema 3 jaar geleden haar succes te danken had aan de Laboratoriumgroep en dat aan de Najaarsbeurs dit jaar 23 Laboratoriummensen van de ± 50 exposanten aanwezig waren. Hieruit mag men dus concluderen, dat de Instrumentengroep wel attractief is en waarom zouden wij dan niet zelf een eigen groep gaan vormen, die zelf haar programma en haar propaganda gaat bepalen, naast de Vochema en naast de Medische groep?’

Op 10 november 1955 schreef De Secretaris (Dr. F.G. v. Drunen) van de Commissie voor het Wetenschappelijk Tentoonstellingswezen naar de heren Beun, Oranje, Roggeveen, de Koning en Felix het volgende:

‘Naar aanleiding van onze bespreking d.d. 10 October j.l. betreffende het Jaarbeursprobleem, kan ik U mededelen, dat de Jaarbeurs contact heeft gezocht met de Vochema om voor de laatste maal te proberen de Vochema in Jaarbeursverband te krijgen. Dit is volkomen mislukt.

De medische groep daarentegen heeft besloten op de Najaarsbeurs te komen. Voor ons blijft dus, overeenkomstig onze afspraak over, om na te gaan in hoeverre het mogelijk is als zelfstandige groep, op eigen manier te gaan optreden.

Gaarne zal ik van U vernemen hoe U meent dit plan verder te gaan uitwerken. Uw berichten met belangstelling tegemoetziende, teken ik.’

Dat steeds getracht werd om tot een compromis of consensus te komen, blijkt uit de brief van de heer Felix van Laméris Instrumenten aan Dr. F.G. v. Drunen op 15 december 1955:

‘Weledelzeergeleerde Heer,

In het bezit van Uw brief d.d. 13 dezer en het schrijven van de Vochema lijkt het mij toch de moeite waard na te gaan of het voorstel van de Vochema niet zo te modificeren is, dat het voor ons adoptabel wordt.

Dit zou m.i. tenminste moeten inhouden, dat binnen de Vochema de organisatie van de laboratoriumexposanten geheel door ons geregeld zou moeten worden (ook van degenen, die reeds bij de Vochema inschreven), alsmede dat voor het reclamebudget van de Vochema naar evenredigheid van de bezette M² een bedrag wordt afgesplitst voor het voeren van een specifieke laboratorium propaganda, die voor ons georganiseerd moet worden.

Zo doende zouden wij misschien propaganda en standindeling in eigen hand kunnen houden en toch profiteren van de technische organisatie van de Vochema.

Ik ontveins mij niet, dat deze oplossing verre van ideaal is en zeker een concessie inhoudt, maar ik meen, dat wij de moeilijkheden, verbonden aan het organiseren van een eigen expositie niet mogen onderschatten.

Hoogachtend,’

De secretaris van de Stichting Vochema J. Auwerda schreef op 19 januari 1956:

‘Mijn Heren,

Inzake samenwerking in de Vochema ’56.

Dat 40 December 1955 ontving ik van U een samenvatting van Uw wensen met betrekking tot een eventuele deelneming Uwerzijds aan de Vochema ’56, zulks als uitvloeisel van de op 29 December j.l. met U gehouden bespreking. Naar aanleiding hiervan deel ik U namens de Raad van Beheer van onze Stichting het volgende mede:

  1. Allereerst de kwestie van Uw zelfstandigheid (punt 1 van Uw samenvatting). Onze Raad van Beheer staat op het standpunt, dat het ongewenst is om de leiding van Vochema ’56 in handen te geven van twee (gedeeltelijk onafhankelijk van elkaar beslissingen nemende) organen. De Vochema ’56 zou op die wijze geen eenheid vormen en dat laatste acht onze Raad van Beheer een absolute noodzakelijkheid, waarvan hij geen afstand kan doen.’

Het Instrument in De Jaarbeurs
Het Instrument in De Jaarbeurs

Op 31 januari 1956 schrijft Dr. F.G. v. Drunen het volgende naar de Stichting Vochema:

‘Naar aanleiding van Uw schrijven d.d. 19.1.56 hebben wij tot ons leedwezen moeten constateren dat, in tegenspraak met de verwachtingen, gewekt tijdens de laatste bespreking op 29 December 1955, U onze groep geen zelfstandigheid kunt toestaan.

Daar dit voor ons het uitgangspunt was, kan helaas zoals U zelf schrijft in punt 1 van Uw schrijven, geen verdere samenwerking tot stand komen.

Een afschrift van dit schrijven zullen wij aan de Kon. Nederlandse Jaarbeurs doen toekomen, waarmede ook zij op de hoogte zijn van dit voor ons zo teleurstellende resultaat.’

In de eerste notulen van “Het Instrument voor Wetenschap en Bedrijf” Coöp. Ver. u.a. van de vergadering, gehouden te Utrecht op 7 maart 1956 in restaurant “Vredenburg” staat o.a. te lezen:

‘De waarnemend voorzitter opende de vergadering met een woord van welkom en gaf een uitvoerig overzicht van de bemoeienissen van de Commissie van het Wetenschappelijk Tentoonstellingswezen, vanaf de tijd van haar ontstaan, op 30 november 1953.

Uit dit overzicht kwam duidelijk naar voren, dat de mogelijkheid tot het samengaan van onze groep met de Vochema of de Medische afdeling, tot geen enkel bevredigend resultaat heeft kunnen leiden.’

De Medische groep besloot in haar vergadering van 23 November 1955 in haar oude vorm als een groep, gevormd om het ziekenhuis, los van de instrumenten, uit te komen. Daarna is nogmaals getracht door de Commissie om in 1956 met de Vochema tot samenwerking te komen en ofschoon de aanvankelijke besprekingen zeer gunstige verwachtingen hadden gewekt, bleek uiteindelijk de Vochema niet bereid te zijn tot het geven van zelfstandigheid aan onze groep.

Zo werd uit deze nood het idee in onze Commissie geboren om ons niet langer meer op sleeptouw te laten nemen, door welke groep dan ook, en zij is van mening voor 1956 als de ideale oplossing te zien een zelfstandige manifestatie, buiten elk verband gevormd, om het verbindende element: Het Instrument.’

Ondertekening eerste tentoonstelling (1956)
Ondertekening nieuw beurscontract

Op 15 maart 1956 ontvangen bedrijven schrijven over de Tentoonstelling “Het Instrument”:

‘Onmiddellijk na de vergadering heeft het bestuur de eerste maatregelen genomen tot uitvoering der genoemde besluiten, zoals o.a. het huren van de Apollohal en het verlijden der notariële acte van oprichting. Aangezien staande de vergadering reeds voor in totaal 1860 m² standruimte op de tentoonstelling voorlopig werd besproken en zich reeds onmiddellijk na de vergadering verschillende firma’s op het gebied van laboratorium- en bedrijfstechnische instrumenten en apparaten, die verhinderd waren om aan de vergadering deel te nemen, hebben aangemeld om eveneens standruimte te reserveren, is het waarschijnlijk dat de totale beschikbare ruimte van de Apollo-hal niet voldoende zal zijn om aan alle aanvragen te voldoen.’

In het boekwerk ‘Het Instrument’ tien jaar tentoonstellingsbeleid staat de geschiedenis rond deze tijd kort en krachtig beschreven:

‘In 1955 was de situatie geheel vastgelopen. Behalve met ontelbare symposia zag de instrumentenhandel zich bovendien nog geconfronteerd met de Vochema (die later de naam Machevo zou krijgen) en met de Medische Groep van de Jaarbeurs, waar tevens laboratoriuminstrumenten werden geëxposeerd. Daarbij zou zich nog de Firato voegen, waar met een in belangrijkheid toenemend instrumentenprogramma werd aangehaakt.

Wat voor de hand lag gebeurde. Op initiatief van enkele instrumentenfirma’s werd een “commissie voor het wetenschappelijk tentoonstellingswezen” gevormd om een weg te zoeken naar een beter geordende situatie.

Aanvankelijk gingen de gedachten uit naar een combinatie van een instrumentenshow met een bestaande grotere expositie. Daartoe geopende onderhandelingen leidden niet tot resultaat. Zo men de instrumentengroep al geen quantité négligeable vond, toch was het voor velen nog te vroeg om te voorzien welk een grote rol instrumenten in onze samenleving zouden gaan spelen.

Inmiddels waren de betrokken bedrijven tot het inzicht gekomen, dat de beste oplossing gelegen was in een separate instrumentententoonstelling. Door het ontbreken van een koppeling aan een andere beurs zou daarop niet bij voorbaat aan een chemisch, medisch of elektronisch stempel worden gedrukt.

Zo ontstond een nieuwe conceptie: beperking tot één niet te frequente maar universele en bijzonder representatieve manifestatie, één tentoonstelling waar de instrumentenwereld allen welkom zou heten, die in ons land op wetenschappelijk of technisch niveau instrumenten gebruiken.’

Op 4 april 1956 schreef de heer J.J. du Mee het volgende, in het kader van standbouw:

‘Zeer geachte heer van Drunen,

Betreffende de heer Meyer van Meyson heb ik, zoals afgesproken bij Mr. Geerlings nagevraagd en deelt deze mij mede dat de heer Meyer volkomen te vertrouwen is voor dergelijke objecten en dit ook tot een goed resultaat weet te brengen. Wel deelt Mr. Geerlings mij uitdrukkelijk mede bij de uitvoering opmerkzaam te blijven daar de heer Meyer vaak erg optimistisch is en voor bepaalde objecten soms een te korte tijd reserveert zodat ten slotte een tijdnood zich ontwikkeld.

Deze informatie is alleszins betrouwbaar daar Mr. Geerlings beslist geen goede referenties zou geven wanneer dit niet verantwoord is.

Inmiddels verblijf ik,’

Het stencil dat daadwerkelijk de geboorte van “Het Instrument” beschrijft is inderdaad op 6 april 1956 geschreven door de secretaris F.G. van Drunen:

‘Mijn Heren,

Wij hebben het genoegen U hierbij mee te delen, dat heden, 6 April, ingevolge Uw machtiging en opdracht, ons gegeven op de vergadering van 7 Maart j.l., de acte van oprichting van de coöperatieve vereniging U.A. “Het Instrument” notarieel verleden is. De statuten liggen voor U ter inzage ten kantore der vereniging: Kleine Wittenburgstraat 94, Amsterdam -C.

Officieel moet U nog toetreden als lid en wij verzoeken U dit te willen doen door U als zodanig aan te melden bij het secretariaat: Ganzenmarkt 4 Utrecht onder gelijktijdige overmaking van Uw contributie voor 1956 ad f 15,- en een entréegeld ad f 25,-, dit laatste ter dekking van de kosten, die gemaakt moesten worden in verband met de oprichting van de vereniging.’

De notulen van “HET INSTRUMENT” Coöp. Ver. U.A. van 9 mei 1956 starten als volgt:

‘De Voorzitter heette alle aanwezigen welkom en deelde mede, dat de Vereniging thans officieel bestaat, doordat de statuten op 6 April j.l. bij notariële acte, zijn verleden. Hij sprak de hoop uit, dat deze en alle volgende vergaderingen even prettig en succesvol zullen mogen verlopen als dit het geval was met de oprichtingsvergadering van 7 Maart 1956 te Utrecht.’

De eerste beurs “Het Instrument” vond plaats van 25 september 1956 tot en met donderdag 3 oktober 1956. Er werd een officieel dienstrooster rondgestuurd naar de bestuursleden:

‘Functies van “dienstdoende” bestuursleden:

  1. Aanwezig zijn van 9.00 – 18.00 uur.
  2. Om kwart voor tien moet worden gekeken of de lezingenzaal goed bezet is. Indien dit niet het geval is, zullen er mensen uit de stands moeten worden gevraagd. Als de lezing is afgelopen, kan degene die de lezing hield, een rondgang maken door de tentoonstellingsruimte. Om 13.00 uur is hij dan weer aanwezig in de restaurantzaal, waar hem de lunch wordt aangeboden. Het Bestuur heeft hier een speciale tafel. De Voorzitter is ook bij de lunches met de sprekers aanwezig.’

Wat betreft de frequentie van de beurs werd ook in de beginjaren een keuze gemaakt, gezien een beslissing die beschreven staat in de notulen van 3 October 1956. Deze vergadering vond vanaf 17.30 uur plaats op de achtste beursdag:

‘Het Bestuur bracht een voorstel ter tafel om de tentoonstelling van “Het Instrument” om de twee jaar te doen houden, echter met dien verstande, dat in 1957 wel een tentoonstelling plaatsvindt. Hierdoor zal de tentoonstelling “Het Instrument” uit de pas raken met de Vochema en Achema, terwijl de naam “Het Instrument”, wat nu een begrip aan het worden is, niet te lang op zich zal hoeven laten wachten. Practisch de gehele vergadering kon met dit voorstel accoord gaan, alleen de Heer de Haas van de N.V. Berg en Burg zou liever 1958 prefereren.’

In het begin van de persconferentie op 31 mei 1957 te Utrecht werd het volgende gezegd:

‘Nadat op 7 Maart 1956 de Vereniging “Het Instrument” werd opgericht door fabrikanten en handelaren-importeurs van wetenschappelijke en bedrijfstechnische instrumenten, werd de eerste tentoonstelling georganiseerd van 26 September – 3 October in de Apollohal te Amsterdam.

Ondanks de korte tijd van voorbereiding werd deze tentoonstelling een overweldigend succes. Er werd van zo vele zijden een zo heftige reactie op de tentoonstelling waargenomen, dat niet alleen toen reeds vaststond, dat deze “formule” van het tentoonstellen van instrumenten een juist initiatief was gebleken, maar dat besloten werd op zeer uitgebreide schaal een onderzoek in te stellen onder de bezoekers, resp. al degenen, die geacht kunnen worden belang te hebben bij de tentoonstelling.’

Het is niet echt nodig een conclusie te schrijven over deze beginjaren van FHI. De bedrijven en betrokken personen uit die tijd zagen door alle krachten een lijn voor hun sectoren. Met de gekozen lijn is er cultuur en een afbakening ontstaan. De technische sectoren waren vanaf het begin strak omlijnd: elektronica, meet- en regeltechniek, instrumenten voor de wetenschap en de zorg.

Voor die sectoren wilden de betrokken bestuurders en de eerste leden een onafhankelijke beurs organiseren: zelfbeschikking in programma, indeling en promotie, om effectief en efficiënt het contact tussen leden en partijen in de markt mogelijk te maken. Dit is een doel op zich, omdat daarmee de core business en de basiskwaliteiten bij de bron gewaardeerd werden.

De citaten uit de documenten van 1953 tot en met 1957 tonen aan dat alle grondleggers daar hard voor knokten en met passie zich verenigd hebben tot wat nu FHI heet.